Dit verhaal is onderdeel van de artikelserie ‘M’n bessien ad un botter’, eerder gepubliceerd in Het Urkerland van 20 december 2021.
De eerste Urker vrouw die een vissersschip liet bouwen was Dirkje Koffeman (1880 – 1944). Zij was getrouwd met Jacob Snoek, zoon van robbenvanger en ijskeldereigenaar Hessel Snoek. Jacob was vaak ziek en overleed in 1927. Het was crisistijd en de zoute tijd zou binnenkort voorbij zijn. Hoe zag de toekomst van Dirkjes zes kinderen eruit?

Je zou even in de tijd terug willen gaan om Dirkjes gezicht te zien toen ze de brief las. Bijna 18.000 gulden, omgerekend € 170.400 in de huidige tijd, voor de bouw van een splinternieuw vissersschip!
In 1927 was Dirkjes oudste zoon, Hessel, negentien; haar jongste, Albert, was vijf. In het puntje van Noord-Holland was men begonnen met de aanleg van de Afsluitdijk. Over enkele jaren zou de zoute tijd voorbij zijn.
Dirkje zat niet bij de pakken neer. Belanghebbenden konden in het kader van de Zuiderzeesteunwet steun aanvragen. Een enkeling kreeg zelfs de kans een ‘regeringsbotter’ te laten bouwen. Dirkje klom in de pen en vulde allerlei formulieren in.
Op 5 juni 1931 ontving ze een getypte brief vanuit Den Haag: de weduwe Snoek-Koffeman kwam in aanmerking voor een krediet van fl. 17.800 voor het bouwen van een vissersschip om daarmee op de Noordzee te kunnen vissen. Je zou even in de tijd terug willen gaan om Dirkjes gezicht te zien toen ze de brief las. Bijna 18.000 gulden, omgerekend € 170.400 in de huidige tijd, voor de bouw van een splinternieuw vissersschip!
Hete adem in de nek
De Noordzeebotter UK 141 werd in Alphen aan de Rijn gebouwd en voorzien van een 55 pk motor. Het schip werd op 3 februari 1932 te water gelaten en gedoopt als ‘Jacob’, naar de overleden man van Dirkje. Zoon Hessel (‘Eska’) werd schipper; de bemanning werd gevormd door broers Riekelt en Albert en een derdemannetje.
Met het krediet werd Dirkje misschien als geluksvogel beschouwd, maar de weduwe voelde constant de hete adem van de Rijksdienst in haar nek.

Slechts twee andere Urkers kregen de kans om een rijksbotter te bouwen. Met het krediet werd Dirkje misschien als geluksvogel beschouwd, maar de weduwe voelde constant de hete adem van de Rijksdienst in haar nek. Dirkje moest wekelijks een fors bedrag plus rente aflossen. Het rijk hield de afbetalingen meteen van de vangstopbrengst in: bij de visafslag hing achter het loket een lijst met namen van de vissers die bij de Dienst in het krijt stonden.
Met man en macht probeerde Dirkje in de crisisjaren haar bedrijf overeind te houden. De Rijksdienst had echter weinig begrip; de afbetalingen gingen voor. Al in juni 1933, meldde de Rijksdienst een betalingsachterstand van fl. 347,12 over de periode maart tot mei. Betaalde Dirkje dit bedrag niet onmiddellijk dan diende ze ‘schip en inventaris aan den Rijksdienst […] over te dragen’.
Slecht om uit te houden
Brief na brief probeerde Dirkje uit te leggen waarom ze niet eenvoudigweg de hele besomming als afbetaling kon inzetten: “[U] houd zeker geen rekening met die 5 procent voor de afslag, 1 procent voor de Visscherijcentrale, 1 procent voor de kaailosser.” De weduwe legde uit dat ze ook opdraaide voor de kosten van olie, ijs, proviand, reparatie, ‘Hoekman’, ‘Snijder’, brandstof voor de kachel, materialen, havengeld en knechtengeld. Van de 220 gulden die ze besomde bleef slechts fl. 15,55 over. En dat geld had ze nodig voor het huishouden.
“Het gaat zeer slecht om het uit te houden want als men geld had, moest het bij het slechtlonende visschersbedrijf maar omdat dit nu niet het geval is zitten wij in de knel”, schreef Dirkje in februari 1936. Op dat moment was haar jongste zoon al een jaar ziek. Van de 15 gulden die wekelijks overbleven moest ze nu ook nog ‘versterkende middelen’ kopen. Dirkje sloot de brief af met de zin: “Nu hoop ik dat u zoo duidelijk genoeg is, en u hier voor deze keer mee tevreden wilt zijn.”


Dreigbrieven
In de winter van 1938 ontving Dirkje opnieuw een dreigbrief. Haar naam kwam niet op de besommingslijst van de visafslagen voor, hoe kon dat? “Vanwege de orkanen die het heele jaar al woeien, en nog steeds in kracht toenemen in verband staat het hiermee, zoo als u natuurlijk ook weet, dat wij de visscherij niet kunnen beoefenen”, antwoordde Dirkje. Je proeft de boosheid. Daar kan directeur Houben het in zijn tochtvrije kantoor aan het deftige Rokin mee doen.
Van de 2 miljoen gulden die door de Rijksdienst in krediet is uitgekeerd, werd slechts 3-4% niet terug werd betaald. Waarschijnlijk betaalde ook Dirkje haar lening tot de laatste cent, plus rente, terug. Dit ondanks de crisis, de strenge winters, een zieke zoon en het feit dat de scheepsmotor het in 1935 begaf. Dirkje maakte de oorlog niet meer mee, toen de botter werd gevorderd door de bezetter, noch de watersnoodramp van 1953, waarin schipper Hessel Snoek een belangrijke rol speelde.
De UK 141 is enkele jaren geleden door de huidige eigenaar, Jelle Fokke Visser, teruggebracht naar haar thuishaven. Hij renoveerde de motorbotter met veel toewijding, met behoud van de kogelgaten uit de oorlog. Als je er voorbij fietst denk dan eens aan Dirkje Snoek-Koffeman, die bijzondere weduwvrouw die een vissersschip liet bouwen en deze met de nodige bloed, zweet en tranen in de vaart wist te houden en af te betalen.
Bron: Archief Rijksdienst ter uitvoering van de Zuiderzeesteunwet, Flevolands Archief
Geef een reactie