Op 1 november 1570 trof het eiland Urk een ware ramp. Enorme vloedgolven, hoger dan die in Zeeland tijdens de Watersnoodramp van 1953, beukten tegen de noordwestkant van het eiland, net zolang tot het dorp Espelo vrijwel geheel in zee verdween. De kapel overleefde de storm maar lag nu op een eilandje voor de kust. Er zat voor de gelovigen niks anders op dan wekelijks de rokken en broekspijpen omhoog te trekken en wadend naar de kerk te gaan.

Kerkgangers onderweg naar de kerk van Espelo (aquarel door Willem Blok)

Het is een blijft een dramatisch verhaal, dat van de kapel van Espelo. Geen wonder dat Stichting Urker Uitgaven onder leiding van snorkelaars Janna en Jelle de Vries samen met Dregteam SOAD, Post Watersport en Louw Kapitein (UK 262) de Vormt afspeurt naar restanten van het verdronken dorp.

Want wat weten we eigenlijk van Espelo? En waarom staat het niet op de archeologische kaarten waar verdronken dorpjes als Nagele, Marcnesse en Fenehuysen wél op te zien zijn?

Volgens Cornelis de Vries was Espele, Espelo of Espelbergh het belangrijkste dorp van het eiland Urck. Het lag waarschijnlijk op een opvallend hoog gedeelte van het toen veel grotere eiland en was wellicht vernoemd naar aanwezige ratelpopulieren of espen. De naam kan echter ook afgeleid zijn van eetspel, een vroeg-middeleeuwse naam voor een rechtsgebied.

Commelin schrijft, dat een, dertig jaar geleden gestorven, Urker wist te vertellen, hoe W.N.W. van het Hooge Klif (de heuvel, waarop het dorp Urk nu ligt) bewoond land was weggespoeld, dat Espelbergh heette. Vijf of zes woningen werden naar Urk verplaatst, waar men toen nog bouwland had. Op en om het Klif huisden konijnen, die later door de zee waren uitgeroeid.” – W.J. Moerman, Verdronken land dat terugkeert, in: de Volksche Wacht, augustus 1941

Vissers en boeren

Aangenomen wordt dat in Espelo vooral boeren woonden die grond bebouwden en koeien hielden. Zij zorgden voor een uitgestrekt ‘lint’ van nederzettingen tegen de flanken van de berg. Er is gesuggereerd dat de Espeloers afkomstig waren van het rond 1300 verdronken Naghele (gelegen tussen Urk en Schokland), dat ook tot het Urker gebied van de Heren van Kuinre hoorde.

Want misschien kent u het verhaal van Naghele nog? Vissers beweerden volgens folkloreschrijver Simon Franke dat ze hun netten scheurden aan de restanten van Naghele.  Dat kan kloppen want eeuwen na de ondergang van Naghele zijn een kandelaar en doopvont opgevist. Het doopvont kwam op Schokland terecht, en verhuisde na de ontruiming van het eiland naar Ommen, waar de Schokker kerk opnieuw werd opgebouwd. Daar is het tot op de dag van vandaag te bewonderen. Naghele bleef nog lang tot de verbeelding spreken: sommigen hoorden bij stormweer de klokken van de verdronken kerktoren luiden…

Het Nagheler zandstenen doopvont, nu in de Rooms Katholieke kerk van Ommen (Foto Harry Woertink)

Centje bijverdienen

Terug naar de kapel van Espelo. Deze kreeg misschien al voor 1245 vanuit het Sint-Odulphusklooster van Stavoren de rechten van een parochiekerk.  Het werd daarmee de hoofdkerk van het eiland. In het Stadsarchief van Kampen is een document uit 1317 te vinden over eigendomsrechten op ‘Vrc in parochia dicta Espelo’. De kerk had een eigen pastoor. Deze werd betaald uit de pacht van het land dat aan het klooster was geschonken en uit inkomsten van kerkelijke ceremonies. De pastoor verdiende een centje bij door schrijfwerk te verrichten voor het eilandbestuur. 

Hoe zag de kapel eruit? Het was volgens De Vries een houten gebouw met een fundament van steen, van verre herkenbaar dankzij een groot, houten kruis. Misschien leek het op die van Wilsum, Overijssels oudste kerk. Een klassiek kerkje, met kleine ramen en een slanke toren met klok, gebouwd van tufstenen.

Tekening van de toren van de kerk in Wilsum, voor de verbouwing van 1899 (https://www.necoma.nl/Wilsum.html)

Espelo kreeg in 1461 een luidklok. Het opschrift op de klok geeft ons een idee van de kapel’s patroonheilige: ‘sunte michale’ (St Michael) en de opdrachtgevers, de kerkmeesters Aelbert Wiicsoen en Heinriic Bolensoen, die ‘deden mi maken’. De Vries suggereert dat de Vrouwe van Urk, Alijt van Kuinre, er misschien bij was toen de pastoor de luidklok inzegende met ‘hillige chrisma’, oftewel zalfolie.

Het oude kerkhof

Jaar in jaar uit kondigde de klok de mis aan. Maar waarschuwde ook de bevolking van Urk tegen onheil. Het Zuiderzeegebied kampte met talloze stormen en overstromingen; ook Urk kon zich maar nauwelijks tegen afkalving beschermen. In het begin van de zestiende eeuw viel het kerkhof ten prooi aan de zee. In 1540 werd het nog in een zeevaardersboek beschreven als ‘dat oude kerkchof bi zuydwesteind van Urck’, dat zich bevond op de plek waar de ‘hoochste boom’ zichtbaar was in een inham in het witte klif. Urk kende net als andere plekken in het gebied kliffen, ontstaan doordat het water happen uit de het keileem nam.

De genadeslag voor Espelo kwam – als de historici het bij het goede eind hebben – in 1570. Op die fatale dag in november begaven talloze dijken aan de Hollandse kust het. Het totale aantal doden lag boven de 200.000. Tienduizenden mensen werden dakloos en verloren hun vee en wintervoorraad. Het is moeilijk voor te stellen hoe angstig deze Allerheiligenvloed voor de Urkers is geweest.  Zijn er mensen en dieren verdronken? We weten het niet. Zochten de mensen een veilig heenkomen in het gebied dat nu de Oude Straat is? Als dat klopt, dan is Espelo de directe voorloper van het bebouwde Urk.

Fragment van een kaart van Lucas Janszoon Waghenaer waarop de kapel op een eilandje voor de kust is ingetekend (datering 1583-1590)

De kapel kwam eenzaam op een eilandje voor de kust te liggen. Op enkele zeekaarten is het eilandje nog te zien, mét trotse toren. Maar ook dat zou niet lang duren.

Verder zegt Commelin, dat W.N.W. van het Klif wel zeventien of achttien huizen in zeventig jaar tijd zijn weggespoeld; zooveel land, ook weiland, ‘als bijna tot in het midden van ’t eyland.’ Ook in het Z.W., waar de schippers met hun schuiten liggen, was voor dertig of veertig jaar veel weiland”. – W. J. Moerman

Kapotte toren

Want al snel was het de beurt aan de kerktoren. Deze stortte in het laatste kwart van de zestiende eeuw in. Gelukkig kon de kerkklok worden gered; deze werd opgeslagen, wachtend op een nieuwe toren. De toenmalige Heer van Urk voelde weinig voor (dure) herbouw. Het eilandbestuur richtte zich tot de Gecommitteerde Raden van West-Friesland, en argumenteerden dat Urk altijd een ‘baken in zee’ was geweest. De toren was dus niet alleen voor hen persoonlijk maar ook voor scheepvaart van belang. Het mocht niet baten.

De Urkers trokken jaar in jaar uit de rokken en broekspijpen omhoog en zetten de kinderen op hun schouders om het stuk water door te waden dat de twee eilanden scheidden. Zij kerkten in een gehavende, torenloze kapel. Als ze het eilandje verkenden kwamen ze de lugubere resten van het kerkhof tegen: vijf stenen doodskisten, verbonden met ijzeren kettingen.

“De Kamper historicus Arent to Boecop, die op het eiland geweest is, schrijft in de tweede helft der 16e eeuw, dat Urk „gans den” is, en rondom door de zee afsloeg. Er was een groote berg geweest, ‘dair nogh een hoek van ys’ en hier had hij in de aarde op het kerkhof vijf steenen doodkisten (dooetvaten) zien staan, die met een ijzeren ketting aan elkaar verbonden waren, ‘wellicke kerrigke syder dye tyt de zee oik omme ghesloeghen hefft.’- W. J. Moerman

Hoe liep dit af? Zo rond 1600 maakte de toenmalige Vrouwe van Urk, Barbara van Essesteyn, een eind aan het gevaarlijke kerkbezoek. Zij faciliteerde de bouw van een nieuwe kerk, vermoedelijk op dezelfde plek waar sinds 1786  het Kerkje aan de Zee te vinden is. Uit dank plaatsten de gelovigen een beeld van de Vrouwe in de kerk (wat zou daar tijdens de Reformatie mee gebeurd zijn?). De klok werd uit de opslag gehaald en opgehangen in de klokkentoren. Ze beierde er weer lustig op los. Ook twee kandelaren uit de kapel van Espelo kregen op de nieuwe locatie een prominente plek.

De overgegoten klok van de kapel van Espelo, tot op de dag van vandaag actief als klok van het Kerkje aan de Zee (foto Kerkfotografie.nl)

Op los zand

Waarom vinden we Espelo niet op archeologische kaarten terug? In tegenstelling tot dorpen als Naghele en Emelweert viel het gebied van Espelo buiten de Noordoostpolder, waar het archeologische onderzoek zich op richt. Op de Vormt is tijdens de inpoldering veel gebaggerd waardoor sporen zijn uitgewist. De natuur deed de rest: de talloze stormen die het gebied ook na 1570 teisterden zorgden voor voortdurende herschikking van land en zeebodem. Beweringen over de locatie van Espelo hangen tot nu toe als los zand aan elkaar.

Blijft Espelo in nevelen gehuld? Fungeert het als Urks mythische Atlantis, een prachtig verhaal maar zonder een splintertje bewijs? Of kunnen we misschien toch nog iets verwachten van het onderzoek van Stichting Urker Uitgaven? De snorkelaars denken al wel de kustlijn van Urk van rond 1250 onder water te kunnen traceren. En wie weet wordt op een heldere najaarsdag toch nog een stukje tufsteen of een bijzondere scherf gevonden. Zodat we meer inzicht krijgen in het roemruchte verleden van Espelo.

De klok van het Kerkje aan de Zee (overgegoten in de Jaren 30 van de vorige eeuw) is het belangrijkste voorwerp dat ons aan de geschiedenis van Espelo herinnert. Deze klok laat al ruim 460 jaar haar stem horen. Als u die hoort luiden, denk dan nog eens terug aan dat bijzondere plekje daar ergens op de Vormt, ooit gemarkeerd door een bijzondere kapel met groot houten kruis te vinden was.   

Meer lezen?

C. de Vries, Geschiedenis van het Eiland Urk (Kampen 1962)
A.J. Geurts, De geschiedenis van een eiland (Lelystad 2005)
S. Franke, Sagen en Legenden rond de Zuiderzee (Zutphen 1932)

Lucia de Vries

Dit verhaal verscheen als kortere editie in Botterneis, Jaargang 19, nummer 36, augustus 2022