
“Ik werd verwend maar miste het gezellige gezinsleven”
Met grote gezinnen en kleine huisjes viel het vroeger niet mee om kinderen de ruimte en aandacht te geven die ze nodig hadden. Opvallend veel kinderen sliepen wegens ruimtegebrek elders: jongens op de botter, meisjes bij familieleden. Sommigen groeiden op bij ongetrouwde ooms en tantes. Zij waren Urks eerste, onofficiële pleegkinderen. Hoe was het voor hen om bij noanes en tuttes op te groeien? Drie van hen ontmoeten elkaar en delen hun verhaal.
“Nee echt, jij ook? Had jij ook moeite te kiezen wie je hielp je trouwjurk uit te zoeken en vanuit welk huis je trouwde?” Een warm gevoel van herkenning, dat ervaren Grietje Gerssen-Van Slooten, Karin Post-Van den Berg en Joke Oost-Smit als ze elkaar voor het eerst als groepje in Museum Het Oude Raadhuis ontmoeten om over hun ervaringen te praten. Alle drie werden ze ‘weggegeven’ aan een kinderloze oom en tante. De een werd ze al aan een oom ‘beloofd’ toen ze net was geboren, de anderen verhuisden doordat moeder ziek of het ouderlijk huis te klein was.
Alle drie ‘pleegkinderen’ werden als enigst kind verwend en hadden zich – in zekere zin – geen beter gezin kunnen wensen. Maar toch knaagde er onzekerheid en verdriet. Waarom mochten ze niet bij hun ouders blijven? Hoe kon hun moeder het over haar hart verkrijgen om zo’n klein meisje de deur uit te doen? En hoe maakten ze het alle ‘ouders’ naar de zin?

‘Ga maar naar je tante’
Het is een heldere wintermiddag als Grietje, Karin en Joke onder het genot van warme ‘poeiermelk’ ervaringen uitdelen. Karin heeft net een operatie achter de rug, Joke maakt zich zorgen over een schoonzus die corona heeft en Grietje heeft na het overlijden van haar tweede man net haar nieuwe plek in het oude dorp op orde.
Karin (72) : “Mijn ouders woonden in een ontzettend klein huisje. Mijn ene zus sliep onder de twijfelaar van een andere zus, de deur kon eigenlijk niet open. Toch wilde alles wat van de wal op bezoek kwam er logeren. Toen mijn ouders op vakantie gingen vonden ze mij te klein om mee te nemen. Ik logeerde als baby van zes maanden bij tante Klaasje. Na de vakantie bracht tutte me terug. Mijn moeder zei: “Hou haar nog maar even.” Toen zei tante: “Als ik haar nu meeneem dan krijg je haar niet meer terug.” En zo ben ik bij mijn oom en tante gebleven.”
Hoe voelde dat, om weggegeven te worden?
Grietje (63): “Je hoorde nergens echt bij. Je stond aan de zijlijn. Ik miste de gezelligheid van het gezinsleven. Dan was ik bij op bezoek bij m’n moeder en werd als enige weggestuurd. Dat vond ik zó erg.” Karin: “Zo heb ik dat ook ervaren. Mijn oom en tante waren ontzettend lieve mensen maar het waren niet m’n ouders. Je snapte niet waarom je thuis niet welkom was.”
Joke (67): “Voor mij voelde het anders. Ik voelde me erg geliefd door mijn noane en tante. Ik denk dat mijn broers en zussen er meer last van hebben gehad dan ik. Mijn broertje had een hondje, dat weg moest. ‘Jullie hebben m’n kleine zusje afgepakt en nu mijn hondje ook nog”, zei hij toen.”

Onzekere pleegouders
Joke was zich als kind bewust van hoe onzeker haar oom en tante zich als pleegouders voelden. “Ik kon een keer niet slapen en zocht naar een excuus om langer beneden te mogen blijven. Ik liep naar beneden en zei: ‘Ik wil nu naar mijn echte vader en moeder. Mijn oom en tante begonnen allebei te huilen. Wat hadden ze gemoeten als ik echt naar huis was gegaan?”
Karin: “Ik speelde ze ook tegen elkaar uit. Bij mijn moeder zei ik: ‘Dat mag van m’n tante wel’; andersom deed ik het ook.”
Grietje: “Ik wilde als kind een nachtpon en die kreeg ik niet. Ik zei: ‘Dan ga ik naar mijn moeder, die geeft me er wel eentje’. Mijn tante huilen. Dat soort dingen speelde zich allemaal over je hoofdje af. Ik werd erg beschermd opgevoed. Als ik vijf minuten te laat thuiskwam dan was dat een drama. Ze voelden zich enorm verantwoordelijk, veel meer nog dan mijn echte ouders.”
Financieel lag het soms ook ingewikkeld. De kinderbijslag die de ouders kregen ging niet automatisch naar de pleegouders. Daar kon dan weer ruzie over ontstaan. Bij Grietje werd de kinderbijslag niet gedeeld, bij Joke af en toe een gedeelte. Joke: “Ik kreeg van m’n oom en tante een fietsje dat in elkaar moest worden gezet. Noane vroeg vader om het te doen. Die zette het in elkaar en stuurde oom een rekening. Dat was een zeer pijnlijk moment.”
Karin: “Noane verdiende als visserman niet zoveel. Toen ik weer eens om iets zeurde zei hij: ‘Ga maar naar je vader, die krijgt kinderbijslag voor je’. Toen ik mijn eerste fiets kreeg zei oom dat ik mijn vader moest vragen om de helft te betalen. Zelf was hij bang om het te vragen. Tante zei: ‘Daar beginnen we niet aan’.”
Als pleegkinderen draaiden Grietje, Joke en Karin met twee gezinnen mee, ook met verjaardagen, bruiloften en begrafenissen.
Joke: “Op een gegeven moment wist je niet meer wie wie was. Wie was echte familie en wie niet?”
Karin: “Ik vond het niet fijn om overal naartoe gesleept te worden. Ik had acht bebes en bessies, dat was eigenlijk teveel. Iedereen schreef in mijn poëziealbum, het album was zo vol.”

Trouwjurken en uitzetten
Alle drie vrouwen kwamen voor lastige dilemma’s te staan toen ze gingen trouwen. Zowel hun moeders als tantes hadden een uitzet bij elkaar gespaard. Joke stelt Grietje en Karin de hamvraag: “Wat deden jullie met de trouwjurk?”
Grietje: “Het was een gevecht om wie er mee mocht en wie -em mocht bekostigen. Noane was een wijze man, hij gaf mijn vader de kans om mee te gaan en te betalen. Ik ben vanuit het huis van noane en tutte getrouwd en zij waren getuigen. Het was alsof ik vier ouders naast me had zitten.”
Karin: “Ik wilde geen van hen mee hebben en heb een zus gevraagd om te helpen bij het uitzoeken.” Joke: “Ik heb mijn zus gevraagd om me te helpen een keuze te maken.”
Een ander belangrijk en lastig moment was het krijgen van kinderen en het vernoemen. Bij alle drie vrouwen was de geboorte van het eerste kind een bitterzoet moment. Het was het moment waarop ze zich afvroegen hoe hun moeder hen als baby had kunnen afstaan.
Grietje: “Je houdt zo’n klein wezentje in je armen en je vraagt je af hoe je er ooit afstand van zou kunnen doen. Ik heb daar toen opnieuw veel verdriet van gehad.”
Karin: “Als ik met mijn oudste op bezoek was bij mijn moeder zei ik wel eens: ‘Zo klein was ik toen je me weggaf.’ Daar heb ik achteraf wel spijt van gehad.”
Het vernoemen was een netelige kwestie, dat kon leiden tot heel wat getouwtrek . Grietje: “Mijn eerste was een jongen, die vernoemden we naar mijn schoonvader. Toen ik opnieuw zwanger werd heb ik gebeden om een jongetje. Maar het werd toch een meisje. Hoe moest ze heten? Ik heb mijn zus, moeder en tante vernoemd maar ze kreeg de roepnaam van mijn zus. Ik heb mijn vierde naar oom vernoemd; Jankorf heet hij. Hij had geen nageslacht en ik wilde dat zijn naam zou blijven voortleven.”
Karin: ‘Ik heb mijn kinderen naar noane en tutte vernoemd. Moeder was knoestig maar ik zei: ‘Ik kan mijn tante toch niet overslaan?’”
Joke: “Ik vernoemde eerst mijn schoonvader en toen noane Rikus. Toen ik de jongste naar mijn schoonzussen vernoemde was moeder een beetje kniks.”
Vier ouders naar het graf
Het contact met broers en zussen was niet altijd vanzelfsprekend. Er was soms sprake van jaloezie, want de pleegkinderen waren immers enig kind en kregen meer aandacht en cadeaus.
Grietje: “Ik werd beschouwt als het verwende kind dat alles kreeg. Terwijl ik hun benijdde om het feit dat ze elkaar hadden. Bovendien had zij televisie in huis, terwijl oom en tante behoudender waren. Na ons trouwen is het contact met mijn zussen verbeterd. Toen had iedereen een eigen plek en gezin. Ik drink nog elke week koffie met m’n zussen.”
Toen hun ouders en pleegouders ouder werden kregen de drie veel voor de kiezen. Grietje: “Andere kinderen brengen twee ouders naar het graf, wij vier. Bovendien waren we de enige verzorgers van onze pleegoom en – tante. Dat maakte het heel zwaar. Toen m’n tante doodging voelde het alsof ik moeder verloor. Ik heb geprobeerd een moederband met mijn moeder te krijgen. Dat lukte niet en daar voelde ik me schuldig over. Zij heeft daar ook verdriet om gehad.”
Karin: “Het was een hele zware tijd. Ik verzorgde op een gegeven moment mijn oom en tante in de Talma. Ik was er dag en nacht. De dokter zei: ‘Hoe denk je dit vol te houden?’ Ik antwoordde: ‘Tot ik er bij neerval.’ Dat is ook bijna gebeurd.”
Hebben de vrouwen hun ouders ooit geconfronteerd met hun verdriet over het weggegeven worden?
Karin: “Toen mijn moeder in de Talma zat zei ik tegen haar: ‘Ik snap niet dat je je kind hebt kunnen weggeven.’ Ik flapte het er zo uit. Daar heeft ze ontzettend veel verdriet van gehad. We hebben het gelukkig voor haar dood uit kunnen praten. Mijn moeder heeft hardop gezegd: “Dat hadden we nooit moeten doen.”
Grietje: “Mijn moeder gaf mijn vader de schuld. Die had mij immers voor de spoetnik al weggegeven. Maar vader zei dat hij het nooit gewild had. Het viel niet mee om erover te praten.”
Joke voelt het als leiding dat ze bij haar oom en tante is terechtgekomen: “Ik vond het als kind heel vreemd als aan mij gevraagd werd: ‘Bij wie ben je liever, bij je tante of je moeder?’ Vroeger werd nergens over gepraat. Gelukkig is dat nu anders.”
Terugblik
Misschien is het niet toevallig dat Grietje, Karen en Joke alle drie naar hun pleegtante zijn vernoemd. Voor alle tantes geldt dat ze de spil van de familie waren. Ze waren dol op kinderen, voorlezen en spelletjes doen. De deur stond altijd open. Wat verder opvalt is alle drie vrouwen de kans kregen om op latere leeftijd in het huis van hun oom en tante te wonen. Ze waren enig (pleeg)kind en erfden daardoor de ‘ouderlijke’ woning. Karin en Joke wonen er nog steeds, Grietje is verhuisd.
De vrouwen hebben vrede gevonden met het feit dat ze ‘weggegeven’ zijn. Grietje formuleert het mooi: “Het heeft me gevormd en gemaakt tot wie ik nu ben. Ik heb me altijd speciaal gevoeld. Toen ik eens in het ziekenhuis in Zwolle lag kwam mijn tante elke dag met de bus een Tupperware schaaltje met eten brengen. Ik heb mijn kinderloze oom en tante iets bijzonders mee kunnen meegeven. Ze zijn ouders en bebes en bessies geworden. Daar waren ze zo ontzettend trots op.”
Kind tussen wal en schip

Grietje van Slooten werd op 15 april 1958 geboren in het gezin van visserman Johannes van Slooten en Aafje Kapitein. Ze was de vijfde in een gezin van zes. Vader viste op de UK 106, oom Jan op de UK 59. Grietje: “Het verhaal gaat dat vader via de spoetnik liet weten dat hij weer een meisje had. ‘Deze is voor jou’, zei hij als grap tegen zijn kinderloze zwager.”
Moeder Aafje raakte al snel weer in verwachting en ontwikkelde trombose. Ze moest naar het ziekenhuis; Grietje werd ondergebracht bij oom Jan en tante Grietje, naar wie ze was vernoemd: “Toen moeder weer thuis was gingen de andere kinderen een voor een weer naar huis. Ik werd niet opgehaald.”

Verwarring
Grietje: “Ik noemde tante ‘moeder’ en moeder ‘m’n angere moe’. Op een dag was tante aan het huilen en ik vroeg wat er was. ‘Je mag me niet meer moeder noemen, dat vindt je moeder niet goed.’ Het was het begin van een verwarrende kindertijd. Toen mijn amandelen werden geknipt riep de verpleegster dat de moeder van Grietje moest komen. Moeder en tante verdrongen zich in de deuropening; de zuster snapte er niks van.”
Grietje ging dagelijks naar het ouderlijk huis, iets verderop in Wijk 7. “Om een uur of acht werd ik dan weggestuurd. Ik sprong dan over de tuinmuurtjes en huilde. Ik begreep niet waarom mijn broertjes en zusjes mochten blijven en ik als enige weg moest. Thuisgekomen vroeg tante waarom ik huilde. Ik wilde dan niks zeggen.”

Hoewel Grietje vrijwillig was afgestaan bestond er een bepaalde vorm van rivaliteit tussen de beide ‘ouders’. Grietje zat tussen wal en schip. “Ik probeerde het beide partijen naar de zin te maken. Dat vormt je; ik probeer dat nog steeds te doen. Ik had niet het gevoel een eigen plekje te hebben. Ik denk achteraf dat dat de reden was waarom ik vroeg ben getrouwd. Ik verlangde naar plek die echt van mij was.”
Toch kijkt Grietje met genegenheid terug op haar jeugd. “Ik heb altijd erg speciaal gevoeld. Ik was alles voor mijn oom en tante. Het was een bijzondere jeugd en het maakte me tot wie ik werd.” Grietje trouwde met Klaas Gerssen en kreeg zes kinderen.
Kind met twee moeders

Joke Oost-Smit werd 27 januari 1954 in het gezin van Dirk Smit en Geertje Gerssen geboren. Dirk Smit werkte tijdens de inpoldering als baggeraar bij Urk en had daar Geertje Gerssen leren kennen.
Joke groeide op in een huisje naast de vuurtoren, te klein voor mij en mijn zus en vijf broers. Haar oudere zus Bea sliep bij de grootouders, Joke werd naar de kinderloze oom Rikus Idzerda en tante Joeks gestuurd. “Ik was als kind nooit thuis. Ik speelde in zoveel buurten. Rikus was doordeweeks weg voor het baggerwerk en Joeks sopte en kraamde bij iedereen. Vaak gingen we samen bij iemand eten.”

Niet onplezierig
Toen Joke naar de lagere school gingen verhuisden haar ouders naar een groter huis in de Nieuw Guineastraat. Bea kwam weer thuis, Joke bleef bij haar oom en tante. “Eigenlijk was het niet onplezierig. Het was of ik twee moeders had. Tante was een van de eersten met een tv op Urk. Alle kinderen waren jaloers op me. Het was een zoete inval, er waren altijd veel kinderen over de vloer.”

Joeks en Joke aten elke dinsdag bij moeder Geertje. Op zondag ging Joke ook naar huis. Ze speelde dan onder kerktijd met haar jongere broertje. Alles ging in goede harmonie. Dat veranderde toen Joke wat ouder werd: “Ineens moest ik als dertienjarige bij moeder de ramen lappen.” Als puber had Joke er last van dat ze erg beschermd werd opgevoed: “Bij mijn ouders ging alles veel soepeler. Rikus en Joeks hielden me strak en vroegen zich bij alles af wat mijn ouders ervan zouden vinden.”
Na haar trouwen kwam zus Bea naast tante Joeks te wonen. Zij at vaak mee. Joke: “Moeder vond dat niet altijd even leuk. ‘Je hebt mijn twee dochters’, zei ze dan tegen Joeks.” Toen Joke met Pieter Oost trouwde waren Rikus en Joeks getuigen. Joke’s zus bleef kinderloos; toch kon Joke het zich niet voorstellen dat ze een van haar kinderen weg zou geven. Voor haar kinderen vindt Joke het fijn dat ze met zoveel opa’s en oma’s zijn opgegroeid. “Dat is dan weer het voordeel van pleegkind zijn”, aldus Joke.
Joke trouwde met Pieter Oost en kreeg vier kinderen. Joke en Grietje zijn aangetrouwde nichten. Vanaf het moment dat zij elkaar ontmoetten (Joke was toen 21, Grietje 17) hadden ze een klik. Als het over familie ging hadden ze aan een woord genoeg.
Slapen onder de twijfelaar

Karin van den Berg werd op 4 februari 1949 geboren in het gezin van Jan van den Berg en Dirkje de Boer (Derre). Ze was derde in een gezin van vijf. Haar ouders woonden in een klein huisje in Wijk 4. Er waren altijd veel logés; de zussen van Karins moeder woonden allemaal buiten Urk.
Karin was zes maanden oud toen haar ouders bij familie aan de wal op vakantie gingen. Karin was te jong om mee te gaan en kwam bij haar kinderloze oom Meindert en tante Klaasje Molenaar te logeren. En bleef daar. “Dat gebeurde vroeger op Urk wel vaker”, aldus Karin.

Huilend de hoogte af
Karin groeide op in Wijk 7, waar haar oom en tante woonden. Als jong meisje was ze vaak in het ouderlijk huis: “Mijn moeder en tante waren close met elkaar. Tante nam me vaak mee op een bekkien bij moeder, en dan bleven we daar ook eten.”
Soms ging Karin alleen op bezoek: “Als het te druk was werd ik weggestuurd. Dat deed me echt verdriet. Dan liep ik de twee hoogtes af en moest ik huilen. Mijn moeder wist daar niks van. En tante ook niet want tegen de tijd dat ik in Wijk 7 aankwam was het weer over.”

Karin miste vooral het gezellige familieleven van Wijk 4. “Tante was door de week alleen en ging graag ’s avonds ergens op bezoek. Ik werd als enig kind overal mee naartoe getroond. Dat vond ik niet altijd even leuk.”
Moeder Dirkje zei later berouw van haar besluit te hebben gehad. “Ze had het niet echt door dat ze mij kwetste als ze me wegstuurde. Daar heeft ze later echt last van gehad”, aldus Karin.
Karin trouwde met Arie Post en kreeg drie kinderen.
Met dank aan Gerard de Ridder
Geef een reactie